Toen Remko Pasveer in de zomer van 2017 naar Vitesse kwam, was ik niet enthousiast. Ik herinnerde hem als de wat zwaar en daarom amateuristisch ogende doelman van Heracles Almelo.
De enige in Arnhem die helemaal zeker was van Remko Pasveer was Remko Pasveer. Die vond dat hij bij PSV, als tweede keeper achter Jeroen Zoet, geen eerlijke kans had gehad. Met zijn meevoetballende kwaliteiten achtte Pasveer zichzelf zeer geschikt voor Ajax. Omdat het telefoontje van Marc Overmars tot zijn verbazing uitbleef, ging hij bij Vitesse aan de slag.
Als je jezelf bij voorbaat al zo vol bravoure op de borst klopt en als Ajax-keeper profileert, sta je in Arnhem direct met 1-0 achter. 1-0 achter nog voor de wedstrijd begonnen was: dat was het gevoel dat Pasveer Vitesse-supporters bezorgde in zijn eerste seizoen. ‘Gepasveerd’ werd een woord dat van de tribunes rolde wanneer er weer een houdbare bal achter onze als een verlies aanvoelende aanwinst belandde.
Ja, Pasveer was een meevoetballende keeper. Maar hij leek vooral een meekeepende voetballer. Sinds Theo Janssen hadden we in GelreDome niet meer zo’n prachtige en precieze lange trap gezien, maar ondertussen vloog de ene na de andere te keren bal onze goal in, met als dieptepunt PSV-thuis, toen de tegen de laag staande zon in kijkende Pasveer een bal zo achter zich liet waaien (met een dicht dak was dit trouwens nooit gebeurd, zoals Hans van Breukelen op kunstgras ook nooit door een polletje was gepest).
Omdat hij Vitesse zoveel punten kostte, voelde ik me verlost toen die vervloekte zak aardappelen eindelijk op de bank belandde. Een klein jaar later dook Pasveer weer onder onze lat op. Omdat de van Chelsea gekomen Portugees Eduardo het keepersprobleem ook niet oploste. Ik hield mijn geel-zwarte hart vast. Pasveer op doel: dat kon onmogelijk goed uitpakken, Vitesse stond weer met een 1-0 achterstand aan de aftrap.
Het tegendeel bleek waar. Eerst dacht ik nog dat het toeval was dat de bal zo vaak op dat grote, bonkige Twentse lichaam werd geschoten en gekopt. Dat we in GelreDome ‘Pasveer in Oranje’ zongen, was aanvankelijk uit opluchting geboren Arnhemse humor.
Maar toen hij maar ballen uit de goal bleef meppen, constateerde ik dat er een andere Remko Pasveer stond. Een keeper die heel veel pareerde, één op één haast onklopbaar was en ook nog eens als spelverdeler fungeerde. Met vorig seizoen een paar pasklare assists op Bryan Linssen. Een keeper bovendien met een baard en een knot. Iets dat in een competitie vol babyfaces al snel een indrukwekkende uitstraling oplevert.
Later las ik dat zijn vader (Eddie) op het randje van de dood had gebalanceerd. Juist in de periode dat Pasveer een parodie op een doelman was geweest. Dat hij dat destijds en ook achteraf niet als excuus opvoerde, pleit voor Pasveer. Hij heeft het cliché dat keepers als rode wijn zijn de afgelopen jaren bevestigd. Op zijn zevenendertigste wordt Pasveer in ieder geval niet slechter, eerder het tegenovergestelde.
Dat hij het risico neemt om de laatste jaren van zijn loopbaan op de bank te belanden bij de club waar hij zichzelf prima vindt passen, is voor Vitesse en misschien ook voor Pasveer jammer. Anderzijds maakt hij nu plek voor de comeback van de minst gepasseerde en meest kleurrijke keeper van de eredivisie, de man die we in Arnhem bij de voornaam scanderen (‘PIET-PIET-PIET-PIET-PIET’).
Ik kijk nu al uit naar de interviews, vol prachtige spreekwoorden die alleen in het hoofd van Piet Velthuizen bestaan (“We staken er niet bepaald met kop en schotel bovenuit vandaag”). Het is nog zeer voorbarig (ik heb er geen woord over gelezen), maar droom voorzichtig van een halfvol GelreDome dat ‘Pietje in Oranje’ zingt. Eerst als grap, maar wie weet wat ervan komt.
Foto: Pro Shots/Stefan Koops