Tja, Duits voetbal… Ik ben van de generatie waarvan velen zwaar getraumatiseerd zijn door ‘ons’ verlies tegen de Duitsers in de WK-finale van 1974. Op voetbalgebied heb ik nooit meer een grotere frustratie en teleurstelling gekend. Iets wat járenlang heeft doorgewerkt en allesbehalve het beste in mij heeft doen bovenkomen.
Vraag dat maar aan de (uitgerekend Duitse!) hotelgast, die nota bene zowat de eerste persoon was die ik tegen het lijf liep in het café-hotel, waar wij na de WK-finale van 1974 ons verdriet gingen ‘verzuipen’. Alles wat naar Duits riekte, was voor mij bij voorbaat onverteerbaar en onbespreekbaar geworden.
Die Sportschau
(Die) Sportschau meed ik na de WK-finale van 1974 voortaan als de pest. Dát zou ze leren, die rotmoffen! Ook de heerlijke overwinning in 1988 en de daaropvolgende EK-titel verzachtten slechts gedeeltelijk het leed. Decennialang heeft deze banvloekende boycot standgehouden, totdat – pakweg een jaar of vijftien geleden – de Duitsers hun voetballeven beterden. Ze gingen zowaar aanvallen, sympathieke spelers opstellen en – klap op vuurpijl – als voorbeeld dienen voor het langzaam maar zeker afgegleden Nederlandse voetbal.
Maar eerlijk gezegd was het toch vooral omdat bij mij, inmiddels ouder en wijzer geworden, de scherpe kantjes eraf waren gesleten en het trauma van de verloren WK-finale van 1974 enigszins verwerkt was. Ik benadruk enigszins, want nog steeds niet kan ik pijnloos kijken naar beelden van, of verhalen lezen over, dit voetbaldrama. Het valt te vrezen dat ik die diep geslagen wonde mee het graf in neem.
WK-finales
Tot pakweg 1970 werd ik niet of nauwelijks gehinderd door ressentimenten en had dan ook geen voor- of afkeur wat betreft landen of clubs; ik keek alleen naar voetballers en identificeerde me met hen. Franz Beckenbauer, Helmut Haller, Siggi Held. Coryfeeën van Die Mannschaft van 1966. Oneindig ver voor de VAR en doellijntechnologie. Het nooit verwerkte trauma van de verloren WK-finale tegen Engeland.
Gottfried (arbiter van) Dienst, de bal wel of niet over de doellijn, de vermaledijde lijnrechter Bahramow, die duivelse Geoff Hurst. De Natie kreeg collectief PTSS avant la lettre en zou daar tot op de dag van vandaag door gekweld worden. Acht jaar later infecteerden ze dus ‘ons’ hiermee.
Ervaringen
Het waren mijn eerste bewuste, in elk geval beklijvende ervaringen met het Duitse voetbal. Beckenbauer vanwege zijn stijlvolle, sierlijke speelstijl; Haller en Held omdat ze, net als ik destijds, hoogblond waren. Dan had je bij de Engelsen nog Bobby Moore en vooral Alan Ball, vanwege de soepele, fluwelen wijze waarmee hij achter zijn eigen naam aan liep en er dan tegenaan schopte.
De Duitsers dus. Ik bleef ze volgen, in zoverre dat toentertijd mogelijk was. Elke zaterdag op tv Die Sportschau en ook in de voetbalbladen. Mijn favorieten breidden zich uit. Günther Netzer, Bernd Schuster, Jürgen Grabowski. Veelal blonde, creatieve, technische, behendige spelers met een perfecte traptechniek. Spelers zoals ikzelf was. Dacht ik.
Qua club had ik een voorkeur voor het Borussia Mönchengladbach onder Hennes Weisweiler, een counterploeg ohnegleichen. Günter Netzer, Herbert Wimmer, Allan Simonsen. En voor VFB Stuttgart, dat in de jaren zeventig en tachtig aantrekkelijk, technisch voetbal op de mat legde met memorabele spelers als Hansi Müller, Krasimir Balakow (ja, de inmiddels ontslagen bondscoach van het omstreden Bulgarije) en vooral de IJslander Ásgeir Sigurvinsson.
Oorlog
Maar gaandeweg werd mijn relatie met de oosterburen toch meer en meer gekleurd door de vrij algemeen heersende aversie tegen ‘die Moffen’. De oorlog werd er te pas en meestal te onpas bij gesleept; het imago van stiekeme, onterechte overwinningen – en dan ook nog in de laatste minuten met ‘enge, typisch Duitse voetballers’ zoals Matthäus, Effenberg, Völler – vatte steeds hardnekkiger post, ook in mijn beoordelingen. En dit alles culmineerde dus in die dramatische WK-finale van 1974 in München.
Hierna heb ik dan ook lange tijd niets gehad mét, maar des te meer tegen, het Duitse voetbal en hoopte ik met vele landgenoten steeds dat hun clubs en nationale ploeg verloren in internationale competities en toernooien. Niet meteen, want een wedstrijd waaraan een Duitse club meedeed, was altijd aantrekkelijk, alleen al vanwege die vurige wens dat ze uiteindelijk het onderspit zouden delven. Met Bayern München als dé exponent hiervan.
Kentering
Toch kwam er dus gaandeweg een kentering in mijn houding ten opzichte van onze oosterburen. Alles wat Duits was, deed mij niet meer meteen de haren te berge rijzen. De waardering voor hun specifieke kwaliteiten won terrein, te meer omdat ze aantoonbaar meer aandacht gingen besteden aan techniek en positieve spelopvattingen. Ik sluit niet uit dat het feit dat ze daardoor ook kwetsbaarder werden – je dus gewoon van ze kon winnen – deze appreciatie vergemakkelijkte.
Sportschau werd weer een vrijwel wekelijks zekerheidje, Duitse clubs mochten zich weer in mijn sympathie verheugen en ik betrapte me er zelfs op dat Bayern München niet per se hoefde te verliezen. Al zal de Nederlandse inbreng (Makaay, Van Bommel, Van Gaal, Robben) daar ook wel aan toe hebben bijgedragen.
Tegenwoordig vallen mij de vele jonge, vooruitstrevende trainers op in de Bundesliga. Roger Schmidt (zonder club), Julian Nagelsman (RB Leipzig), Florian Kohfeldt (Werder Bremen), Marco Rose (Mönchengladbach). Allen (relatief) jong en (redelijk) onervaren, maar zij hebben de kans gekregen om nieuwe wegen in te slaan. De aanstellingen van Peter Bosz (Leverkusen) en Alfred Schreuder (Hoffenheim) kunnen hier eveneens onder worden geschaard. Daartegenover staan dan nog wel die üblichen Verdächten: eeuwige trainers als Lucien Favre (Borussia Dortmund), Friedhelm Funkel (Fortuna Düsseldorf) en Christian Streich (Freiburg).
Beste vriend
Is voetballand Duitsland nu onze beste vriend geworden? Da’s niet te hopen. Laat Holland – België toch maar een vriendschappelijk partijtje blijven, vergeleken met ‘onze’ confrontaties mit Die Mannschaft. Holland – België is op zijn scherpst Kaïn tegen Abel, een heftige broederstrijd. Maar Nederland – Duitsland is, vanuit ‘ons’ perspectief, de K van Kunst versus Kampfgeist. De A van Avontuur versus Ausdauer. Het is David tegen Goliath, de reus (en niet alleen Marco) tegen de dwerg. Want ook al wordt Nederland als een prominent voetballand gezien, qua palmares en selectiemogelijkheden liggen ‘we’ ver achter bij de oosterburen.
Und das soll immer so bleiben. Zeker nu ‘we’ weer een grote broek en grote mond respectievelijk aan durven te trekken en op durven te zetten, kan de vlam zó weer in de pan slaan. En zullen de (res)sentimenten weer opflakkeren. Maar dat alles verhult niet dat onze verhoudingen tot dat grote buurland genormaliseerd zijn. En gelukkig maar.
Duitse trainers in Nederland hoeven niet meer bang te zijn voor het rolfluitje en dat niet alleen omdat Barry Hughes niet meer onder ons is. Iemand als Peter Hyballa schopte het zelfs tot analist bij Studio Voetbal en de eerste Duitse trainer sinds jaren bij een Nederlandse topclub lijkt binnen afzienbare tijd een feit.
Al hoeven we dan inmiddels, dankzij de wederopstanding van ‘ons’ voetbal, niet meer onverdeeld jaloers naar de (trainings)wijzen uit het oosten te kijken – het Duitse voetbal is onmiskenbaar weer salonfähig geworden.
Foto header: Nationaal Archief/Fotocollectie Anefo, Publiek domein, Bert Verhoeff