Onlangs mocht ik sinds geruime tijd weer eens de trappen van een stadion beklimmen. Ik moet bekennen dat ik al een tijdje geen vers gras meer heb geroken. Alleen betrapte ik mezelf op het gevoel dat al langer sluimerde. Het was best, het was prima. Maar ik mis iets. Het deed me verlangen naar de Jan Gijzenkade.
Ik heb nooit veel opgehad met voetbaltempels met meerdere ringen. Ooit bezocht ik een concert van The Black Keys in de Ziggo Dome. Die grote vermaakpaleizen ontberen iedere vorm van spontaniteit. De connectie is ver te zoeken, het bier is lauw en het publiek vlak. Wanneer je op wil staan, moet je je buurman lief aankijken en je langs een hele rij met stoelen wurmen. Dan zet ik liever een dvd op. Geef mij maar de kleine zaal van Paradiso, waar je nog het gevoel hebt dat je met een stap op het podium bent. En hetzelfde geldt voor mij voor voetbalstadions.
Puur en rauw
Hoe anders waren mijn vaste vrijdagen in Haarlem-Noord. Een plek waar we amper wonnen, maar nooit echt verloren. Gewoon omdat we met elkaar waren. Het was puur, rauw en authentiek. Alles en iedereen had zijn vaste plek en doel. Ali bij de formulieren of die ouwe vent met z’n FC Haarlem-hoedje, wiens naam ik nooit heb geweten. Ze waren er, ze hoorden erbij. Zij waren Haarlem. Wij waren Haarlem.
Het ging om het loopje richting het vak. Het grind onder je voeten. Niet half angstig onderuitgaan op de stijlen trappen naar rij 47, stoel 19. Ik mis het korte afbrokkelende trapje naar de Noordtribune. Waar je mocht gaan en staan waar je wilde. Waar je zitplek werd bepaald door je plek in de groep. En waar Heemstede braaf bij Heemstede stond. Zij aan zij met Schalkwijk en daarnaast een plukje Sassenheim.
Noem me een oude zure lul, maar al die nieuwe stadions voelen hetzelfde aan. Voetbalforenzen, passanten in de marge van de ware clubliefde. Natuurlijk zitten er jongens die het voelen en begrijpen. Maar je kunt mij niet vertellen dat zij geen weemoed hebben naar de tijden van weleer. Het is allemaal hopeloos romantisch achterhaald. Ik voel het gewoon niet meer. Het is niet meer van ons. Alles wordt ons opgelegd.
Ik wil laffe koffie uit een kartonnen kopje en lauwe tosti’s met amper gesmolten kaas. Ik wil geen klantbeleving bij mijn club. Want ik ben geen passant. En ondertussen schuifel ik in Hamburg ongemakkelijk langs complete vreemden richting de hypermoderne burgerbar. God, wat mis ik de laffe tosti’s van de keet op de hoek van de Jan Gijzenkade. Alles smaakte naar frituurvet.
Maar het smaakte tenminste ergens naar.
Foto’s: Marco Magielse