Elke voetballiefhebber had het in de zomer van 1990 over hem. Over zijn zes doelpunten tijdens het WK in Italië, over zijn expressieve gezicht en over zijn wijd opengesperde ogen na zijn doelpunten, of als hij ten onrechte door een scheidsrechter werd teruggefloten: Salvatore ‘Totò’ Schillaci. Precies dertig jaar na zijn glorieuze entree op het hoogste podium belden we (midden in de coronacrisis) voor de nieuwe Staantribune met de Siciliaan.
Totò Schillaci ontving de Gouden Schoen voor topscorer van het WK en werd verkozen tot beste speler van het toernooi. Beide prijzen staan tegenwoordig in het FIFA-museum. “Ze staan tussen de shirts en trofeeën van de grootste spelers van de wereld, net als het aandenken dat ik kreeg omdat ik tweede werd in de verkiezing van de Ballon d’Or. Daar ben ik ontzettend trots op.”
“Maar de herinneringen aan de prestaties die ik heb kunnen leveren met de emoties die daarbij horen, zijn mij nog dierbaarder. Er zijn hele volksstammen voetballers die een mooie loopbaan hebben van twintig jaar en daarna toch vergeten worden. Ik zal altijd herinnerd worden vanwege die zomer van 1990 en wat ik daarin heb kunnen laten zien. Na dertig jaar praten ze nog over me en dat zal altijd zo blijven, denk ik, ook als ik er zelf niet meer zal zijn. Die gedachte maakt me nog steeds blij.”
Verrassing
Schillaci was de verrassing van het toernooi, iets wat hij zelf ook nooit had kunnen vermoeden. Na het WK was de bescheiden Siciliaan een superster geworden. “Mijn naam was ineens over de hele wereld bekend. Leven met die roem, die ook een enorme druk op je schouders betekent, was heel moeilijk. Zeker de verhouding met de pers werd lastiger, omdat ik na iedere wedstrijd werd vergeleken met de Schillaci van het WK. Ik was die overweldigende aandacht niet gewend en dat was toen allesbehalve gemakkelijk. Maar dat ligt nu allemaal in het verleden.”
De aanvaller, die tegenwoordig in Palermo een voetbalschool runt, wordt nog vaak herinnerd aan het toernooi. “Veel mensen spreken me erop aan en willen hun herinneringen met me delen. Voor mezelf geldt dat de herinneringen aan dat toernooi altijd bij me zijn. Ik hoef mijn ogen maar te sluiten en sommige momenten komen weer boven alsof het de dag van gisteren is. Het enthousiasme van de mensen is eigenlijk nooit minder geworden. Het verstrijken van de tijd heeft daar weinig aan veranderd.”
Lees het hele interview met Totò Schillaci in Staantribune #31, (na) te bestellen in de Staantribune Webshop.