Vandaag is de geboortedag van Sparta-icoon Nol Heijerman (1940-2015). Voor Spartanen als Hugo Borst en Ted Langenbach is Heijerman, de eerste voetballer van Nederland met lang haar, een jeugdheld. Over hoeren voor Sparta-Piet, enveloppen vol zwart geld en liegen tegen de voorzitter. “Mijn vriendin had m’n dochter kunnen zijn.”

Nol Heijerman vertelde graag verhalen. Zulke anekdotes sloot hij meestal af met een lekker Rotterdamse en stevig rollende godverredomme, een por in de zij en een schaterlach. Een moddervette, die gepaard gaat met pretoogjes. Heijerman, die van 1967 tot 1975 op Het Kasteel speelde, was een ondeugende vent. Dit is zo’n verhaal.

“We zaten voor een Europa Cup wedstrijd ergens in het buitenland, in Tsjechië, geloof ik. Na de wedstrijd zouden we niet meteen terugvliegen, maar nog een nachtje in een hotel slapen. Na de overwinning konden we dus nog lekker een paar uur de stad in. Zo kwamen we om een uur of drie, vier ’s nachts in een nogal duistere zaak terecht. Zat Frans Heijster, de Sparta-Piet, daar ook! Na een tijdje wilden we terug naar het hotel, waar hij ook sliep. Maar Frans vertelde me dat hij heel graag een meisje wilde meenemen.”

Sparta-Piet

’Geen probleem, joh,’ zei ik tegen hem – dus ik ging naar een van die meisjes toe, ik denk dat ze een jaar of twintig was, en gaf ’r twintig gulden. ’Ga even met die meneer mee,’ zei ik tegen haar. Maar een hotel mag je natuurlijk niet in met zo’n meisje. We verzonnen een list om die portier af te leiden en Piet is toen met dat meisje naar zijn kamer gegaan. Terwijl Piet van bil ging, konden wij een paar uur slapen.” Nol schaterde het uit.

“Wij ’s ochtends vroeg naar het ontbijt, met onze spullen alvast mee – er was niets aan de hand, zo leek het. Iedereen was er. Maar in de bus naar het vliegveld keek ik om me heen – was Piet er niet! Kolere, die moest wel met ons mee natuurlijk! Dus ik rende de bus uit, naar de kamer van Frans, terwijl ik naar de trainer riep: Sparta-Piet is er niet! Maar niemand deed open, terwijl ik klopte, klopte en klopte. Opeens zag ik een kamermeisje op de gang, met de sleutel. Zij wilde de deur wel voor me open doen.”

“Lag Piet daar, met dat meisje naast hem, allebei in een diepe slaap! ’God-verre-domme Piet, we zitten al in de bus!’ Piet moest zichzelf gauw aankleden. Wij die bus in, die al langzaam aan het rijden was. Maar weet je wat hij toen tegen me zei? ’Ik heb mijn gebit laten liggen!’ Ik moest razendsnel de bus weer uit en het hotel weer in om zijn kunstgebit op te halen. Liep ik daar met dat gebit in een glaasje water.” Met een grijns: “Schitterend.”

“Nee, Frans heeft me nooit terugbetaald voor dat meisje. We hebben het er later nog wel over gehad hoor. Dan zei hij: ’Bedankt hè, Nol!’ Ik gunde dat die man wel, ja.” Nol Heijerman was een geweldige rechtsbuiten en een onverzettelijke voetballer. Dat alleen al verklaarde zijn immense populariteit, al zijn er nog veel meer redenen waarom hij op Het Kasteel al snel uitgroeide tot cultheld.

Shirt uit de broek

Nol was de eerste voetballer van Nederland die lang haar had en hij was ook de eerste die altijd met het shirt uit de broek speelde. Zelfs de modieuze, zelfbewuste spelers van Ajax is hij voor. “Dat hoorde bij mij, dat lange haar. Sparta was een chique club, maar er is nooit iemand geweest die zei dat het niet mocht. Al moesten we wel een keer naar het Oostblok, daar was het lastiger. Kwamen we bij de grens aan, bij de paspoortcontrole – had ik op de foto nog kort haar, maar in het echt was het al lang! Mocht ik er niet door, ontstond er enorme paniek. De trainer zei zelfs: ’Of we gaan met z’n allen over de grens of we gaan met z’n allen terug.’ Er werden ambassades ingeschakeld en weet ik het wat allemaal. Toen mochten we er toch verder.” Briesend van de lach: “On-ge-loof-lijk.”

“Naderhand gingen ze het overal dragen, dat lange haar. Bij Ajax had Ruud Krol het opeens. Spelen met je shirt uit je broek, dat deed ook niemand in die tijd. Ik wel.” Als je nu had gevoetbald, had je dan van die paarse voetbalschoenen met gele strepen gehad? “Dat denk ik niet, nee. Die gekleurde schoenen van nu vind ik juist afschuwelijk. Vind ik helemaal niks. Als ik trainer was geweest, had ik gezegd: ’Jongens, allemaal zwarte schoenen. Doe een beetje normaal, joh. Idioten.’ Want ik vind het écht geen porem.”

Hij was de George Best van Nederland

“Hij was geweldig”, jubelt partygoeroe Ted Langenbach, die tegenwoordig weer wat feesten geeft en Nol Heijerman net als kunstenaar Salvador Dali en fotograaf Man Ray tot zijn grote helden rekent. “Als klein kind zag ik hem al op Het Kasteel spelen. Hij was de George Best van Nederland.” “Ik moet er absoluut niet aan denken dat er in mijn tijd mobiele telefoons waren geweest, want we flikten van alles”, zei Nol. “Wij konden nog gewoon lekker doorzakken. Dan zagen de mensen die ook aan het doorzakken waren je wel, maar dat was het dan ook meteen. Nu is dat helemaal anders. Je staat zó op internet en al die flauwekul. Dat was vroeger helemaal niet zo.”

“Het liefst speelden we een uitwedstrijd. Wij waren allemaal getrouwd, maar als we ergens anders hadden gespeeld, gingen we als we in de stad terugkwamen niet naar huis, maar met z’n allen meteen door naar het Stadhuisplein. Dan kwamen we pas drie, vier uur ’s nachts thuis. Dat is er tegenwoordig niet meer bij, hè? Ik speelde wel graag op Het Kasteel hoor, maar bij thuiswedstrijden waren de vrouwen er wel bij. Gingen we na afloop eerst naar het spelershome en daarna wat eten in de stad. Dat was toch anders.”

Nachtclub

En weer schoot hem een anekdote te binnen, die zich aankondigde met een bulderende lach. “Na zo’n uitwedstrijd kwamen we een keer in de Witte de Withstraat terecht, in een of andere nachtclub. Zaten we met een groepje diep in de nacht aan de bar, met mannen als Gerrie ter Horst en Hans Eijkenbroek, kwam de portier opeens naar ons toe. ’Nol, er staan spelersvrouwen voor de deur!’ Nee, die van mij niet hoor, die deed dat soort dingen niet. Maar de vrouwen van de andere spelers wel, die kwamen kijken of wij daar soms zaten! Zei die eigenaar tegen ons: ’Jongens, met zijn allen de tuin in en daar wachten.’

Maar ik hoefde dat natuurlijk niet, ik kon gewoon blijven zitten. Waarom zou je daar niet mogen zijn? Het was geen seksclub. Toen die mannen zich verstopt hadden, kwamen de vrouwen binnen. ’Hallo Nol, hoe is het?’ Eerst maakten we een praatje, daarna kwam inderdaad de vraag waar hun mannen waren. ’Ik? Ik ben hier alleen,’ zei ik. Maar ja, die gasten stonden natuurlijk gewoon achter in de tuin te wachten.” Gierend van de lach: “En toen zei ik: ’Joh dames, neem ook gezellig wat te drinken!’ Na dat drankje vertrokken ze weer. Maar die gasten stonden al die tijd wel mooi in de kou.”

Was je een wilde jongen? “Ik?” Lachend: “Je wilt wat horen hè? Ik heb me eigen er nooit zo druk over gemaakt.” Stilte. Lang aarzelend: “Die tijden waren gewoon anders. Wij flikten van alles natuurlijk. Veel ondeugende dingen.”

Dit fragment komt uit het boek Voor Niemand Bang, geschreven door Anton Slotboom.

Voor Niemand Bang

Foto header: Nationaal Archief/Fotocollectie Anefo, Publiek domein/Hans Peters