Patrick Patje Boem Boem Goots speelde voor veel clubs, maar is en blijft de cultheld par excellence van Royal Antwerp FC. Op 20 februari 2001 trekt The Great Old voor een oefenpot naar het Groothertogdom Luxemburg, naar Diekirch.
Patje Boem Boem: “Ik kan me die trip nog goed herinneren. Het begon al met nen hoewep geziejever. Marc Van Bristom was persona non grata geworden bij de club. Hij was zogezegd gekwetst en mocht niet mee naar Luxemburg. De waarheid was dat hij moest vertrekken, maar dat was niet gelukt in de winterstop. Dat zijn zo van die ambetante situaties die schering en inslag zijn in het voetbal.
“Mèr goed, wellie stoan griejed vù te vertrekken,” blijkt dat er last minute nog een speler uitgevallen was. Coach Regi Van Acker pakt zijn telefoon en belt Marc op om de vrijgekomen plaats in te nemen. Ik weet niet hoe hij het geflikt heeft maar een dikke twintig minuten later zat de Marc gepakt en gezakt bij ons op de bus. Helemaal vanuit Sint-Pauwels bij Sint-Niklaas, via de Kennedytunnel tot op de Bosuil geraken in die tijd? Dèh moete kunne!
FC de Kapoenen
De zaterdag voor de trip kwam ik een van mijn kameraden tegen die me zei dat hij een geweldige film gezien had: FC de Kapoenen, de aangebrande versie van FC de Kampioenen. Waarin Doortje niet Doortje heet maar Clitoortje. Ik moet er geen tekening bij maken. “Verdoeme, dieje got mee de bus op”, dacht ik bij mezelf. Ik heb ‘m nog altijd. Vorige week stootte ik er per ongeluk op tijdens de verhuis. Dan vind je altijd dingen terug waarvan je niet meer wist dat je ze had.
Soit, de busrit richting Luxemburg verliep vrij rustig, zo’n typisch pre-match sfeertje. Je wilt je niet belachelijk laten maken door een stel Luxemburgers natuurlijk. Toen we het veld zagen, was onze goesting al half over. Het leek wel twee baseballvelden groot, met daar twee verdwaalde doelen op. Van de sfeer moesten we het ook niet hebben want de tribunes bleven zo goed als leeg. Eerlijk: de motivatie is dan toch net iets minder.
Bloempotten herschikken
De match eindigde op een 1-1 gelijkspel met een goal van Bimbo Fatokun. Secretaris Paul Bistiaux had geregeld dat we na de wedstrijd iets konden gaan eten in Luxemburg. Het was een weekdag dus de stad leek uitgestorven, dat was ze ook. Triestigen boel. Er hing een grimmig sfeertje omdat het personeel het niet op prijs stelde dat sommige jongens uit pure verveling de bloempotten herschikt hadden. We zaten allemaal op hete kolen om de nacht in te duiken. Jonge gasten hè. Dan wil je gaan feesten.
Van het restaurant reden we terug naar het hotel. Tijdens die korte rit vond ik dat de tijd rijp was om de sfeer erin te brengen. Ik zette mijne film op. Je had ze moeten zien kijken. Grote ogen trokken ze. Iedereen lag in een deuk. Ik zie John O’Shea en Jim Davies nog achteromkijken met gefronste wenkbrauwen. “Patrick, what the hell is this?”, zeiden ze. Een heel amateuristisch gefilmde pornofilm met bejaarden in de hoofdrol, dat moet echt het allerlaatste geweest zijn wat ze verwacht hadden van hun uitleenbeurt naar die gekke Belgen.
Stiekem roken
Na die donderslag bij heldere hemel schoten ze net als iedereen in de lach. En de coach? “De Regi! Da was er iejene van ons!” Vanop mijn plekske rechts achteraan kon ik alles goed zien. Ik vond het geweldig wanneer de groep aan elkaar hing en samen plezier maakte.
Waarom ik rechts vanachter zat? Daar zat ik altijd. Bij iedere club! Overal! Dat heb ik overgehouden aan mijn periode bij KV Kortrijk. Daar zat ik samen met Hendrie Krüzen, Peter Eikelboom en Gerard Plessers achteraan in de bus om stiekem te roken. Sigaret laag naast de zetel houden, rap eens trekken en dan met de handen de rook wegwaaien.
We waren zo naïef om te denken dat ze dat vooraan in de bus niet zouden merken. Maar we hadden het over Luxemburg. De overgrote meerderheid vond die platte maar plezante voetbalhumor één groot feest. Maar ik herinner me ook iemand die er niet mee kon lachen. Die had voor de volgende busrit dat stuk karton onder een tray Coca-Cola meegenomen. Dan was het voorste gedeelte van de bus tetten-vrij.
In de olie
Toen we in hotel vlak bij de luchthaven aankwamen, konden we niet wachten om er meteen weer te vertrekken: de stad in. Paul Bistiaux zei dat er in de buurt van het vliegveld vast wel een barreke zou zijn voor de piloten en de stewardessen. Daar gingen we naar op zoek. Iedereen ging mee, behalve Ki-Hyeon Seol. We stappen die pub binnen. Onze ogen vallen meteen op de madam achter den toog. Wa een vlam! En zo kaal als nen biljartbal.
Omdat sommige boys al redelijk in den olie waren, liep het lichtjes uit de hand. Een van de mannen wreef – uiteraard per ongeluk – over haar kont. Een klein tikske. Daar was ze niet van gediend. Vanuit het niets gooide ze plots ne vollen asbak naar zijn hoofd. Daar konden we in ieder geval niet blijven. “Waar is er hier nog iets te zien?”, informeerden we.
Matten in de discotheek
In het centrum van de stad bleek er een discotheek te zijn. Blijkbaar was dat onze enige kans op ambiance op een doordeweekse avond. Wij daar naartoe. We stappen daar binnen in ons grijze trainingspak, witte polo en witte sloefkes. Het was een gigantische tent van wel vijftig meter diep. Er zat vier man! Vier grieten van Zuiderse origine. Die hielden een koffieklets in de zetelkes. En ja hoor, ook in de discotheek was er ene er niet in geslaagd om zijn pollen thuis te houden.
Toen we naar buiten gingen, stonden we voor de discotheek verspreid in drie groepen. Daar de Joegoslaven, ginder de Engelsen en wij de Vlamingen stonden wat verderop. Ineens stoppen er twee auto’s met gierende banden. Die grieten hadden hun vriendjes of hun broers gebeld, ik weet het niet. Die mannen stormden op ons af om eens goed op ons bakkes te kloppen. Omdat we allemaal terug samen waren, bekoelde de zaak snel. Wij met vijftien man tegen acht van hen, dat zagen ze niet zitten. We konden wéér op zoek naar een nieuwe plek om te gaan feesten.
Ellende
We wandelen verder en lopen de eerste de beste bar binnen. Het bleek zo’n plek te zijn waar je pintjes aan tien euro ’t stuk drinkt. Dat zegt genoeg over wat voor een café het was.
“Manne, gellie kunt doen wa ge wilt, mèr ik gon hier geen pinten van tien euro blijven drinken. Ik zèn hie weg.”
We stonden terug op straat. Wat een ellende. Net toen we het wilden opgeven, stapt er ineens vanuit het niets een vijftiger met een bruine aktetas op me af. Hij spreekt me aan. “Segh, jij bent toch Patrick Goots, niet?” Het bleek een Brusselse zakenman te zijn die gek was van voetbal. Hij kende een club waar we ons zeker en vast zouden amuseren. Ik had al snel in de gaten dat hij ons naar een cabardoucheke stuurde, zo’n afzuiptent waar je helemaal leeggezogen wordt. Allez, figuurlijk hè.
Aan de paal in de blote kont
De portier zag het eerst niet zitten om die hele bende binnen te laten. Maar toen we zachtjes aandrongen, begreep hij snel dat ze die avond de zaak van hun leven konden doen. “Oké dan, maar jullie gaan je gedragen hè”, zei hij met dreigende stem. Wij naar binnen. We liepen door een gangske van twintig meter en kwamen zo de ronde zaak binnen. In het midden stond er een paal. Ik heb er geen enkele verklaring voor maar er hing meteen een speler aan die paal, in zijn blote kont! Een speler die in die smalle gang nog achter mij liep.
Hoe hij erin geslaagd is om in een paar seconden tijd zijn volledige tenue uit te spelen? Al sla je me dood. Er liepen een paar zwarte madammen rond in de club. Ze hadden het heel warm denk ik, aan hun kledij te zien. Toen ze in de gaten kregen dat de tent vol profvoetballers zat, waren ze plots verliefd. Ze wilden zelfs naar ons hotel komen. Zotten boel! Ook daar zijn we niet lang gebleven. Dat was het dan: een avondje stappen in Luxemburg city.’
“Noewet nie mieje, jom!”
Dit is een hoofdstuk uit Patje Boem Boem, geschreven door Dave Peters. Het boek is nu verkrijgbaar als welkomstgeschenk bij een abonnement op Staantribune.